Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde

Zwarte gaten blues - recensie

NTvN 90-05

Het meinummer is uit!

Dwergstelsels lijken belangrijke aanjagers van reï

Dwergstelsels lijken belangrijke aanjagers van reïonisatie heelal. Op de afbeelding is Pandora’s cluster te zien. Afbeelding: NASA, ESA, CSA, I. Labbe (Swinburne University of Technology), R. Bezanson (University of Pittsburgh), A. Pagan (STScI). CC BY 4.0 INT.

Vorige Volgende

Artikel

Zwarte gaten blues - recensie

Gepubliceerd: 1 June 2017 15:00

Al snel na het aanzetten van LIGO, het Laser Interferometer Gravitational Wave Observatory, registreerden de detectoren het botsen van twee zwarte gaten [1]. Deze registratie was mogelijk door het meten van de zwaartekrachtgolven die bij een dergelijke botsing ontstaan. LIGO bestaat in feite uit twee interferometers met armen van vier kilometer, waarvan de een in Hanford, Washington, staat en de ander in Livingston, Louisiana. Janna Levin beschrijft in Zwarte gaten blues hoe deze interferometers tot stand zijn gekomen. Omdat ze zelf onderdeel uitmaakt van de gemeenschap, als hoogleraar astronomie en natuurkunde aan Columbia University, heeft ze heel veel informatie uit eerste hand kunnen krijgen.

Aan de hand van vele interviews met de betrokken onderzoekers, aangevuld met achtergrondinformatie over de realisatie van de 200 miljoen dollar kostende installatie, weet de schrijfster er een met vlagen boeiend verhaal van te maken. Dat het niet alleen maar een groot succesverhaal is, dat begin jaren tachtig van de vorige eeuw begon, wordt ook duidelijk. De bouw van de installaties was bijna niet doorgegaan. Het Amerikaanse Congres, dat vanwege de hoogte van het bedrag haar goedkeuring moest geven, kreeg advies van astrofysicus Tony Tyson, die niet onverdeeld positief oordeelde. De auteur verhaalt vervolgens over het lobbywerk in Washington en hoe een combinatie van wetenschappelijke en politieke factoren uiteindelijk toch leidde tot de goedkeuring voor de bouw van LIGO.

De auteur wisselt verhalen over het tot stand komen van LIGO en de personen die daarbij, direct en indirect, een rol hebben gespeeld, af met beschrijvingen van het experiment. Het is het verhaal van fysici, een trojka bestaande uit Ron Drever, Rai Weiss en Kip Thorne, die vele jaren aan een project werken dat op onorthodoxe wijze werd gemanaged door Robbie Vogt, een voormalige rector van Caltech. De koers die de trojka koos, namelijk het met licht meten van de verandering in afstand die door een zwaartekrachtgolf wordt gecreëerd, was gebaseerd op een idee dat door twee Russen, Gertsenshtein en Pustovoit, was gepubliceerd in het Sovjettijdschrift Journal of Experimental and Theoretical Physics. Het boek maakt duidelijk welke enorme technologische uitdagingen de fysici moesten overwinnen, bovenop de botsende karakters van de betrokken onderzoekers.

Een hoofdstuk is gewijd aan het werk van groepen die zwaartekrachtgolven probeerden te registreren op basis van een ander principe: een zwaartekrachtgolf zou een twee meter lange cilinder van massief aluminium, met een doorsnede van een meter en een gewicht van ongeveer 1360 kilo, in resonantie kunnen brengen. Joe Weber claimde in 1969 dat hij met zo’n staaf een zwaartekrachtgolf had waargenomen. Omdat geen van de andere groepen zijn resultaten kon bevestigen, ook niet de groep van Ron Drever, die op dat moment in Engeland werkte, werd zijn claim door velen gewantrouwd. Levin beschrijft hoe zijn collega’s hem publiekelijk als fraudeur ontmaskerden.

Het boek is vlot geschreven en leest soms als een spannend jongensboek. Levin schuwt niet het schrijven over de onenigheden tussen onderzoekers, maar doet dat afstandelijk, zonder stelling te nemen. Met de meeste hoofdrolspelers heeft ze uitgebreid gesproken, beginnend met de eerste gedachten over het detecteren van zwaartekrachtgolven tot aan de waarneming ervan. Veel van de hoofdrolspelers worden ook vaak letterlijk geciteerd. Het boek doet daardoor af en toe bijna biografisch aan.

Levin vertelt ook verhalen over de familie van de onderzoekers en denkt daarmee hun werkwijze te kunnen duiden. Het voelt als psychologie van de koude grond, en leidt af van de grote lijn. Toch heb ik het boek met plezier gelezen. Ook omdat ik mij begon af te vragen hoe vergelijkbare problemen zijn aangepakt bij bijvoorbeeld de bouw van JET in Culham (een kaping van een vliegtuig schijnt een rol te hebben gespeeld bij de beslissing over de locatie), bij ITER in het zuiden van Frankrijk (waarom niet veel dichter bij een haven dan nu het geval is?) en bij CERN. Een boek over dit soort projecten staat of valt met de auteur. Het is de vraag of bij die andere projecten een vergelijkbaar goede schrijver en wetenschapper betrokken is als Janna Levin.

Richard Engeln

Referentie
1 Zie bijvoorbeeld Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 83-01, 10-14 (2017).